Kristien Dieltiens – Kelderkind (1e recensie)

Duitsland, 19de eeuw. Manfred heeft een hazenlip. Iedere dag ervaart hij dat de wereld lelijke mensen afwijst. Haat en liefde zijn de sleutelwoorden in zijn leven. Op Pinkstermaandag 1828 staat er op een plein in Neurenberg een zonderlinge knaap. De 16-jarige vondeling kan alleen zijn naam schrijven: Kaspar Hauser. Hij kan amper lopen of praten. Enkele mensen trekken zich zijn lot aan, maar niet iedereen heeft goede bedoelingen. Kaspar draagt een duister geheim met zich mee. Waarom werd hij al die jaren gevangen gehouden in een donkere kelder? En wat heeft hij te maken met Manfred?

ikvindlezenNIETleuk meer info over boek

Over het verhaal

De gangen waren leeg, de deuren gesloten. Iedereen sliep, behalve de man met de witte bundel in zijn armen. Hij liep haastig naar buiten, over het grasveld, langs de rozenserres en de brede gracht, naar de stallingen. Een paar kikkers kwaakten, maar de paarden bleven stil toen hij de staldeur opende. (1e zin)

Je vraagt je als lezer direct af: wat gaat er gebeuren? Wat doet iemand in het donker in de stal? Een spannend begin dus.

Het is zover. Vandaag dood ik een mens. Alles moet voltrokken zijn voor vier uur vanmiddag. Om vijf uur vertrekt de postkoets aan het raadhuis, slechts vijf minuten wandelen van de Hoftuin. Mijn verhaal is ten einde. Ik ben moe. (blz. 7)

Dit zijn de gedachten van Manfred. Manfred is geboren met een hazenlip. Zijn hele leven merkt hij dat mensen hem eng vinden. Daarom probeert hij zo min mogelijk met mensen om te gaan. Manfred is een van de twee hoofdpersonen uit het boek.

Mensen wenden hun blik af als ze me voor het eerst zien. Behalve kleine kinderen. Zij blijven naar me kijken tot een volwassene hen ruw aan de hand meetrekt. Ik ben zo lelijk dat iemand me ooit zei dat ik een zonsverduistering kon veroorzaken. (blz. 7)

De vader van Manfred overlijdt vroeg en samen met zijn moeder verhuist hij naar een andere plaats. Zijn moeder hoopt daar werk te vinden. Zijn moeder heeft hem, toen zijn vader nog leefde, altijd verwend met aandacht. Daar heeft ze nu geen tijd meer voor. Ze geeft hem raad over het omgaan met mensen.

‘Als je onder de mensen bent, moet je je hoofd gebogen houden. Kijk de mensen niet recht in de ogen. Ze zullen zwijgen.’ Ze besefte dus nog niet dat volwassenen al zwegen als ze me zagen. Alleen kinderen durfden het aan te zetten wat ze van me vonden. Opeens wist ik dat mijn moeder me nooit meer zou kunnen beschermen tegen anderen. (blz. 36)

De andere hoofdpersoon uit het verhaal is Kaspar. Kaspar stond op een ochtend opeens op het plein in Neurenberg. Niemand heeft hem aan zien komen, niemand weet waar hij vandaan komt of wie hij is. Kaspar kan bijna niet lopen en niet praten. Gelukkig zijn er mensen die hem liefdevol opnemen. Isolde, een meisje van zijn leeftijd, wordt zijn vriend.

‘Kaspar, ga je nu je eigen naam opeten?’ vroeg ze plagend. Hij kon er niet om lachen en antwoordde: ‘Ik wil mijn naam niet opeten, want ik heb hem nog maar pas. Het is alsof ik zelf nog steeds in de grond zit. Ik ben niet meer dan een kiemend zaadje. Wat zou ik graag een boom zijn. Torenhoog, met mijn takken tot aan de hemel en in de herfst mijn armen vol met rode appels.’ (blz. 56)

Kaspar weet ook niet waar hij vandaan komt. Hij weet dat hij in een kleine donkere ruimte heeft gewoond. Hij was daar helemaal alleen. Af en toe kwam er een man op bezoek om eten en water te brengen. Hij praatte niet tegen Kaspar. Op een dag had hij een houten paardje bij zich. Daar heeft Kaspar goede herinneringen aan. Isolde raadt hem aan om op te schrijven wat hij zich herinnert.

‘Ik wil het wel opschrijven, Isolde, maar ik weet niet of ik zoveel woorden ken. De woorden die vertellen wat er toen in me leefde, zijn nog niet uitgevonden. Ik kan ze voelen, maar niet zeggen. Ik had toen nog geen woorden, Isolde. Ik kreeg alles wat ik nodig had, maar geen woorden. Ik vond het niet erg, want ik wist niet wat ik miste. Nu vind ik het vreselijk. Iemand heeft me een leven met woorden ontstolen. Iemand heeft mij leeggemaakt.’ (blz. 56)

Kaspar was zestien, misschien zeventien jaar, toen hij in de wereld verscheen. Niemand wist precies waar en wanneer hij geboren was. Hij wist het zelf niet eens. Hij wist niets. Zelfs niet dat hij een mens was. Hij stond daar opeens op het stadsplein in Neurenberg. Op pinkstermaandag 1828. (blz. 58)

Bijna niemand gelooft dat Kaspar echt is wie hij zegt te zijn. Veel mensen denken dat hij een bedrieger is. Gelukkig zijn er ook mensen die in hem geloven en willen helpen met uitzoeken waar hij vandaan komt.
‘Dit is allesbehalve een idioot,’ zei Daumer. ‘Deze jongen is zeer intelligent en het is aan ons om zijn opvoeding ter harte te nemen. Maar we moeten ook de afkomst van deze ongelukkige onderzoeken. (blz. 144)

Even later wees de dokter naar de twee kleine littekens op de linkerschouder.’Brandwonden?’ vroeg Isolde.De dokter schudde zijn hoofd. ‘Nee, dit zijn inentingen tegen de pokken. Deze jongen komt uit een welstellende familie. Deze inenting is zeer duur.’ (blz. 145)

De moeder van Manfred trouwt opnieuw. Manfred vindt deze man verschrikkelijk en dat is wederzijds. Deze man vindt de hazenlip van Manfred een straf van God en Manfred moet daar voor gestraft worden. Hij wordt uitgescholden, opgesloten en genegeerd.

Na de drie kelderdagen kon ik alles aan. De pesterijen op school bleven gewoon doorgaan, maar het raakte me minder. Ik aanvaardde het als iets dat bij mijn leven hoorde. Mijn stiefvader had gelijk gekregen: ik was gehad en hij had me klein gekregen. (blz. 193)

Manfred wordt wat ouder en zijn stiefvader stuurt hem naar kostschool. Daarna gaat hij het leger in. Hier komt hij een man tegen die hij als jongen op kostschool heeft ontmoet. Deze jongen was toen een van de weinigen die aardig tegen hem deed. Vanaf dat moment zijn hun levens verbonden. Johann Hennenhoffer is majoor in het leger en huurt Manfred in om klusjes voor hem te doen, bijvoorbeeld spioneren. Zo komt Manfred in het paleis van de koning terecht.

Zijn volledige naam was majoor Johann Claus Hennenhoffer en in het blozende gezicht van mijn redder herkende ik opeens de jongen die me zoveel jaar geleden in het donkere bos had bevrijd van mijn touwen. (blz. 220)

Tijdens het lezen van het boek vraag je je als lezer af wat de levens van Manfred en Kaspar met elkaar te maken hebben.

Mening over het boek

Recensie van Ikvindlezenleuk (Mathilde) (ouder dan 18 jaar)
Heb je het boek uitgelezen?
Ja
Wat vind je van het boek?
★★★★★ – geweldig
Welke woorden passen bij het verhaal?
Spannend, zielig, moeilijk
Waarom heb je het boek gelezen?
Ik heb er positieve recensies over gelezen en was daardoor benieuwd of ik het een leuk boek zou vinden. Ik hou van boeken die zich in het verleden afspelen. 
Hoe kom je aan het boek?
Van de bieb
Wat vind je leuk aan het boek?
Het boek is gebaseerd op een historisch persoon, Kaspar Hauser. Deze jongen stond in de 19e eeuw opeens op een marktplein. Hij kon nauwelijks lopen, niet praten en niemand wist wie hij was of waar hij vandaan kwam. Kristien Dieltiens heeft geprobeerd te bedenken wat er met hem gebeurd zou zijn.
Wat wil je nog meer vertellen over het boek?
Tijdens het lezen deed het boek me denken aan de historische romans van Thea Beckman.